Op het moment dat ik de groep binnenkom zit ze daar. Lang donker krullend haar tot halverwege haar rug. Ze ziet er een beetje smoezelig uit. Haar kleren zijn oud, versleten en vies. Opgewekt zeg ik “Hoi!” en steek mijn hand op als begroeting. Ze kijkt niet om. “Oké, misschien straks” denk ik, en ik loop door naar het kantoor voor de overdracht. Tijdens de overdracht krijg ik te horen waar het nieuwe meisje vandaan komt. Of eerlijk gezegd, niet vandaan komt.
Ze heeft op straat gezworven. Ze is opgegroeid in een omgeving vol verslaving en prostitutie en is met haar elf jaar eigenlijk te jong om op onze afdeling te blijven. Hier blijven namelijk kinderen tussen dertien en achttien jaar. De jongeren op onze groep zijn relatief ‘zwaar’. Er wordt gedeald, drugs gebruikt, en een aantal jongeren is betrokken bij uiteenlopende vormen van criminaliteit. De meeste problemen worden hier onderling fysiek opgelost. Door alles wat ze heeft meegemaakt kan ze niet terecht op een groep met leeftijdsgenoten. Dus mogen wij het proberen.
De omgang met de andere jongeren is problematisch. Ze schreeuwt, blaft, en om niets gaat ze in de aanval. Alles is een strijd. Van wassen en douchen tot het leren eten met mes en vork. Ze loopt vaak weg.
Omdat ze bepaalde basisvaardigheden mist, weten we dat dit een lang traject zal worden. Het duurt uiteindelijk 10 maanden voordat ze klaar is om naar school te gaan. Elke dag draait om opstaan, tandenpoetsen, op tijd zijn voor het ontbijt en je spullen pakken.
Om daarnaast nog sociale vaardigheden te trainen in groepsvorm is simpelweg te veel gevraagd. Dit is niet alleen een belasting voor het meisje zelf, maar ook voor het team van groepsleiders, de behandelaar en klasgenoten. We beslissen om een speciaal traject op gebied van dagbesteding op te starten.
En ik? Ik ben net begonnen in de jeugdzorg. Ik werk twee dagen per week als vrijwilliger op een groep van tien kinderen, op woensdag en vrijdag. Omdat de kinderen op die dagen ’s middags vrij zijn, kan ik helpen bij het schoonmaken van hun kamer en het inpakken van hun tas voor een weekendverlof. Zij blijft altijd op de groep. Er is geen netwerk voor verlof. En met zo’n rugzak aan problemen ben je niet snel welkom bij een weekendlogeerhuis.
Omdat ik vrijwilliger ben en weinig ‘zakelijke’ dingen hoef te doen, heb ik vooral veel tijd te bieden. Daardoor wordt het een vaste gewoonte dat wij samen iets gaan doen. Uren lopen we over het terrein, naar de lokale Trekpleister, door het bos. Meestal zeggen we niks. Het samen wandelen en op weg zijn naar niets is voldoende.
Ik krijg een baan aangeboden. Weliswaar op de afdeling naast mijn huidige groep, maar toch. Ze noemt me voortaan ‘overloper’, soms ‘verrader’. Op een dag is ze weg. Zo gaat dat binnen de jeugdzorg. Er komt een plekje vrij en dan zie je kinderen soms nooit meer terug.
Een jaar of zes geleden krijg ik een berichtje via Facebook. Nog steeds heeft ze die lange krullende haren. Ze is inmiddels een volwassen vrouw van bijna dertig die er netjes en verzorgd uitziet. Twee A4’tjes heeft ze volgeschreven. Over haar werk als zetbaas bij een landelijke drogisterij, haar kindjes en haar relatie. En ze bedankt me voor de tijd, het wandelen en het feit dat ik er simpelweg voor haar was.
In de serie ‘Jeugdzorg in de praktijk’ vertellen jeugdzorgprofessionals wat zij meemaken tijdens hun werk. Een van de bloggers is Bjorn van Toorn. Bjorn werkt al dik 20 jaar als professional binnen de jeugd- en gezinshulp. Met zijn blogs hoopt Bjorn de lezer mee te nemen in verhalen die hij heeft ervaren als bijzonder, gek, mooi, verdrietig, of simpelweg de moeite van het vertellen waard vind. Bjorn is getrouwd, heeft kinderen, en is in zijn vrije tijd bezig binnen de culturele sector met het spelen in bandjes en het organiseren van bandjesavonden.