Zaterdagmorgen werd ik verrast door een artikel in de Telegraaf: “gemeenten ten einde raad over de jeugdzorg”. Nadat vorige week vanuit Jeugdzorg Nederland de noodklok is geluid, ben ik blij met de erkenning door de gemeenten dat we 100 werkdagen voor de overgang naar een nieuw jeugdzorgstelsel in grote problemen zijn beland. De gemeenten gaven in het artikel aan dat ze afhankelijk zijn van de cijfers die de zorgaanbieders verstrekken. Dat geeft aan in welk een bestuurlijke patstelling we terecht zijn gekomen: gemeenten wijzen naar zorgaanbieders en zorgaanbieders wijzen naar gemeenten. Samen dragen we echter de zorg voor kwetsbare kinderen die van onze toewijding afhankelijk zijn. De transitie van de jeugdzorg naar een nieuw stelsel kent onvoldoende regie. Er is geen gedeelde visie op de uitvoering van het stelsel. Het onderling vertrouwen tussen zorgaanbieders en gemeenten ontbreekt of is nog broos. De cijfers kloppen niet en voeden daarmee het wantrouwen.
De jeugdzorginstelling Intermetzo waar ik werk, biedt integraal alle vormen van jeugdhulp voor kinderen uit 41 regio’s: geestelijke gezondheidszorg, jeugdzorg, zorg voor (licht) verstandelijk beperkten en justitiële jeugdzorg. Wij zitten aan het eind en in de top van de jeugdzorgketen. Alle gebreken van de transitie worden bij ons zichtbaar. Ik geef u een voorbeeld.
In de regio Utrecht, die landelijk voorop loopt in de transitie, blijkt met name in de regio Zuid-Oost Utrecht (Zeist en omstreken) een enorm verschil tussen de kosten voor de kinderen die aan onze zorg zijn toevertrouwd en de budgetten die door het Rijk zijn verstrekt. Bestuurlijk en ambtelijk hebben we ons gebogen over de cijfers. Met medewerking van het ministerie van VWS en de VNG hebben we de cijfers door het CBS laten controleren. De eerste resultaten zijn illustratief.
Het woonplaatsbeginsel is cruciaal voor de rekening voor de gemeente die de verantwoordelijkheid voor de zorg van een kind draagt. Echter voor veel aan onze zorg toevertrouwde kinderen zijn de ouders uit beeld. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van vechtscheidingen, ouders in “blijf van mijn lijf-huizen” of zwervende ouders. Zorgaanbieders kunnen daardoor vaak niet achterhalen wat de formele woonplaats van de gezagdragende ouder is. De zorgaanbieders hebben wel dossiers van de kinderen maar (nog) geen toegang tot de wettelijke registers waarbij ze de woonplaats van een kind kunnen vaststellen. De zorginstellingen hebben nu op grond van hun dossiers aan gemeenten aan moeten geven voor welke kinderen die gemeenten verantwoordelijk zijn en dus de kosten moeten dragen.
Het CBS heeft de budgetten voor gemeenten verdeeld op basis van het gezagsregister. En daar zit het probleem. Van de 340 kinderen die volgens onze administratie “woonplaats Zeist” leken te hebben, blijken 90 kinderen een elders gezagdragende ouder of voogd te hebben. Het gaat hierbij om ca. 9 miljoen euro. Daarbij zijn 40 kinderen niet in het budget opgenomen omdat ze, waarschijnlijk per abuis, niet meegenomen zijn in het verdeelmodel omdat ze op 31-12-2012 (het peiljaar voor de budgettoedeling) 18 jaar waren. Gemiddeld genomen zijn deze kinderen een half jaar in de jeugdzorg geweest. Het budgettaire tekort voor de gemeente Zeist kan hierdoor oplopen tot ca. 2 miljoen euro. Nog eens 15 kinderen die bij ons in 2012 in zorg waren, komen helemaal niet in de administratie voor.
Per saldo komt de Regio Zuid-Oost Utrecht (Zeist en omstreken) dus miljoenen tekort voor de zorg voor de aan hun gemeente toegewezen kinderen. Daarnaast moet Intermetzo, van de 15 miljoen euro (132 kinderen) die we in de gemeente Zeist en omstreken hadden aangevraagd nu 9 miljoen (90 kinderen) elders verhalen. De gemeenten die deze kosten moeten dragen, zijn daarvan nog niet op de hoogte en hebben daar in hun budgetten geen rekening mee gehouden. Daarnaast blijkt uit onderzoek van het Bureau Jeugdzorg Utrecht naar de verschillen tussen de woonplaatsen in 2012 en 2014 dat verplaatsingen van kinderen kunnen oplopen tot 20% per gemeente. Dat betekent dat de ene gemeente 20% te veel budget heeft gekregen en de andere 20% te weinig.
Wat moeten we nu doen? Omdat er geen solidariteitsafspraken zijn voor de zware zorg over de regio’s heen, de budgetten niet aansluiten en de systemen niet op orde zijn, is een zorgvuldige overgang op deze termijn niet mogelijk. Het ministerie van VWS moet zijn verantwoordelijkheid nemen voor deze belangrijke decentralisatie en zorginstellingen en gemeenten binden aan een proces waarin we samen verantwoordelijkheid nemen voor de noodzakelijke zorg voor die kwetsbare kinderen. Geen enkele partij kan dit namelijk alleen oplossen.
Bij alle partijen (VWS, gemeenten, zorgaanbieders) zie ik een enorme inzet om de transitie te laten slagen. De tot op heden succesvolle strategie van VWS om vooral de druk op het proces te houden door vast te houden aan alle deadlines begint zich nu tegen iedereen te keren. Er ontstaat in toenemende mate chaos. Wij dragen met zijn allen een enorme verantwoordelijkheid voor de meest kwetsbare kinderen. Laten we de krachten bundelen nu het misschien nog net niet te laat is.
En anders moet de staatsecretaris inderdaad maar ingrijpen met een noodwet. Het is niet anders.
Frank Candel,
vice-voorzitter Jeugdzorg Nederland, en
voorzitter Raad van Bestuur Intermetzo
Meer informatie: het stappenplan om te achterhalen welke gemeente verantwoordelijk is
Vorige column: ‘Het is één minuut over twaalf’ (column Hans Kamps, 7 september 2014)