Francis Vierboom is pleegzorgwerker bij Oosterpoort in Noord- Brabant. Ze begeleidt Paulien en haar pleegouders en biologische moeder Ellen al twintig jaar.
“Paulien was een paar maanden oud toen ik haar voor het eerst zag. Het was een rustig kind. Ze zat bij haar pleegmoeder op schoot. Beide pleegouders waren zichtbaar blij met haar. Ze waren onvrijwillig kinderloos en hadden al lang een kinderwens. Ze hadden bewust voor pleegzorg gekozen en niet voor adoptie. De Raad voor de Kinderbescherming had Paulien uit huis geplaatst. Daar was een drama aan voorafgegaan. Het fijne wist ik er niet van, maar ik had in het dossier gelezen dat Ellen alleen was bevallen en dat ze onbetrouwbaar werd genoemd. Toen haar kind in het ziekenhuis lag, kwam ze afspraken niet altijd na, waarna de Raad Paulien in een kort-verblijf gezin had geplaatst. Toen moeder ook daar niet altijd haar bezoekafspraken nakwam, werd Paulien overgeplaatst naar dit pleeggezin. Ellen was daar boos en verdrietig over en liet het vanaf toen afweten.
Vrij snel bracht ik bij de pleegouders ter sprake dat ik energie wilde stoppen in het contact met Ellen. De pleegouders stelden zich open op en zagen in dat het belangrijk was voor Paulien. Destijds werd nog vaak gewerkt vanuit de visie dat teveel contact met biologische ouders de hechting zou verstoren in het pleeggezin. Die visie was aan het veranderen. Er kwam meer oog voor de loyaliteit van kinderen naar hun ouders. Vanuit die gedachte stimuleerden we samenwerking tussen pleegouders en biologische ouders. In het team was ik een van de voortrekkers van die visie.
‘ER IS DESTIJDS GEEN NETWERK- ONDERZOEK GEDAAN, ER IS OOK GEEN FAMILIE- BERAAD GEHOUDEN’
Het duurde jaren voordat Ellen mij ging vertrouwen. Ze kende depressieve periodes. Het contact met Paulien vond ze pijnlijk en confronterend. Ellen begreep niet waarom ze als slechte moeder werd bestempeld. Ze had nog een zoontje. Die had een tijdje bij opa en oma gewoond maar woonde al lang weer bij haar en dat ging prima. Iedere keer als de term jeugdzorg viel, werd Ellen boos. Dat werd in de loop der jaren niet minder, ze bleef furieus. Op een dag vroeg ik: “Ellen, wat maakt toch dat je steeds zó boos wordt?” Ze antwoordde: “Iedere keer lees ik in het dossier dat ik geen goede moeder ben omdat ik de bevalling alleen heb gedaan. Maar ik ben wel een goede moeder.”
Die dag vertelde ze me voor het eerst wat er precies was gebeurd. Ellen had de zwangerschap voor iedereen verborgen gehouden. Haar relatie was net weer uit en toch was ze zwanger geraakt. Ze schaamde zich daarvoor en had het niemand durven vertellen. Die dag kreeg ze weeën en was ze onder de douche gaan staan. Ze had haar dochtertje opgevangen, gewassen en aangekleed. De navelstreng had ze zelf doorgeknipt. Daarna had ze melkpoeder gekocht en kraamzorg geregeld. Toen twee weken later bleek dat de navelstreng niet goed genas, was ze naar het ziekenhuis gegaan. En toen werd haar kind plots weggeplaatst.
Ik voelde haar eenzaamheid en tegelijkertijd vond ik het enorm knap hoe ze, in haar omstandigheden, voor haar dochtertje had gezorgd. Daarover complimenteerde ik haar. “Ik vind je een fantastische moeder”, zei ik. “Dit is de eerste keer dat iemand zegt dat ik een goede moeder ben geweest voor Paulien”, antwoordde ze. Die erkenning was heel belangrijk. Ik stelde voor samen haar kant van het verhaal op te schrijven en naar de voogdijinstelling te sturen met het verzoek dit als bijlage aan de rapportage toe te voegen. Helaas bleef een antwoord uit.
Bij de pleegouders stond de deur voor moeder altijd open. Toen Paulien twaalf jaar was, kon Ellen de pleegouders vertellen dat ze het goed vond dat haar dochter bij hen woonde en dat ze zag dat de pleegouders heel goed voor Paulien zorgden. Dat was ontroerend mooi en belangrijk voor iedereen. Toch werd het contact tussen Paulien en Ellen nooit vanzelfsprekend. Toen Paulien zestien jaar was, vertelde Ellen me: “Ik durf het bijna niet te zegen, maar ik voel voor Paulien niet wat ik voor mijn andere kind voel. Het is er gewoon niet.” Ze bedoelde volgens mij te zeggen dat de hechting tussen moeder en kind nooit had plaatsgevonden en dat Paulien daardoor niet als dochter voelde. Ik vond het knap dat ze dat kon verwoorden want daarmee moest ze onder ogen zien dat alles waarop ze had gehoopt en waarvoor ze had gevochten er niet was en dat ze het moederschap ook niet kon waarmaken.
Paulien is nu twintig jaar. We hebben af en toe contact, mijn begeleiding is minimaal. Ze woont nog steeds bij haar pleegouders en het gaat prima, gelukkig. Als ik terugkijk naar de start van haar leven, dan vind ik dat er fouten zijn gemaakt. Er is destijds geen netwerkonderzoek gedaan, er is ook geen familieberaad gehouden. Paulien is direct uit huis geplaatst terwijl ze ook tijdelijk naar haar grootouders had gekund. Er had een andere beslissing genomen kunnen worden.”